“Het is weliswaar zo dat ook individuele parlementsleden aan het recht gebonden zijn, en dat zelfs aan hun vrijheid van meningsuiting grenzen zitten, maar voor gewenste politieke actie is in een democratische rechtstaat een gang naar de stembus in beginsel de geëigende weg, en niet een vordering bij de rechter.”
(Rechter Voorst Vader)
Terwijl de Hunger Games in Gaza voortduren en een winterpeiling van Harvard aangeeft dat inmiddels zo’n 377.000 Palestijnen in Gaza worden ‘vermist’, oordeelde de Amsterdamse rechter Voorst Vader, afgelopen vrijdag, dat VVD-partijleider Yesilgöz ethisch niet gevraagd kan worden de eis van Karim Aachboun in te willigen.
Die eis bestond eruit dat Yesilgöz, tezamen met demissionair premier Dick Schoof en de Nederlandse Staat, drie supermarktketens zou proberen aan te sporen tot het boycotten van Israëlische producten. Omdat Nederland als EU-lidstaat zelf geen sancties kan opleggen, stelde Aachboun de toegespitste boycot voor. Doel was druk op Israël uit te oefenen zodat (nederlaag-vrije) humanitaire hulp weer tot het zwaar geteisterde Gaza zou worden toegelaten.
“Net als iedere burger komt [gedaagde 3] vrijheid van geweten toe: de vrijheid om een eigen moreel kader te ontwikkelen en daarnaar te handelen, zonder dwang van buitenaf.”
(Rechter Voorst Vader)
“De vrijheid van geweten is een essentieel onderdeel van de vrijheid van meningsuiting, die een ruime bescherming geniet waar het gaat om het publieke debat dat fundamenteel is in een democratische samenleving. Toewijzing van het gevorderde komt neer op het dwingen van een parlementslid tot specifieke politieke actie en zou een drastische inmenging zijn in deze vrijheden. Dit komt onrechtmatig voor,” schreef de rechter in het op 23 juni gepubliceerde vonnis.
Het ‘onrechtmatig voorkomen’ van eisen en ‘drastische inmenging in vrijheden’, zijn zaken die bij de (van zo mogelijk iedere vrijheid beroofde) inwoners van Gaza zullen resoneren. Wrang is de uitspraak bovendien voor die inwoners van Nederland die tijdens de corona-coup geen enkele rechtmatigheid of rechtsbescherming van de rechtbanken konden verwachten. Vrijheid van geweten gold niet voor hen die zich gedwongen voelden een experimentele substantie te laten inspuiten om hun baan te kunnen behouden. De vrijheid van meningsuiting wordt al jaren selectief gegund. In Gaza is menige vorm van ‘uiten’ dodelijk.
Het kort geding was tijdens de zitting op 13 juni gesplitst, omdat de rechter “zich onbevoegd [verklaarde] om van de vorderingen jegens de Staat en [gedaagde 2] kennis te nemen.” De zaak werd verwezen naar de rechtbank in Den Haag, waarna de zitting tegen Yesilgöz verder ging (zie mijn vorige artikel).
“Nu [gedaagde 3] niet ter zitting is verschenen, en zij evenmin een advocaat heeft gesteld, zal haar brief niet bij de beoordeling van deze zaak worden betrokken.”
(Voorst Vader)
Het inhoudelijke vonnis had dan ook uitsluitend betrekking op Yesilgöz. Zij was tijdens de zitting niet verschenen en had ook geen advocaat ingeschakeld. Haar verweerschrift, waarin zij zich op haar parlementaire onschendbaarheid beriep, ging in dit geval niet op, omdat zij niet vervolgd werd en de zaak niet om door haar gedane uitlatingen in de Tweede Kamer ging. De voormalige minister van Justitie had, zo beaamde de rechter, verstek laten gaan.
Dat verstek bleek echter geen reden om de vordering van Aachboun per direct toe te wijzen: “Hoofdregel is dat in een zodanig geval de ingestelde vorderingen zonder nader onderzoek worden toegewezen tenzij de vorderingen ongegrond of onrechtmatig voorkomen (artikel 139 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Rv).”
“Het is op zich juist dat internationaal recht verbindende kracht kan hebben binnen de Nederlandse rechtsorde op grond van artikel 93 Grondwet, maar internationaal humanitair recht – zoals de Geneefse Conventies – bindt staten, niet individuele parlementsleden.”
(Voorst Vader)
De vordering ongegrond en onrechtmatig verklaren deed Voorst Vader door te stellen dat alleen staten en niet kamerleden gebonden zijn aan het naleven van internationaal humanitair recht. Daarmee leek hij de (rhetorisch bedoelde) vraag te beantwoorden die Aachbouns advocaat Meevis tijdens de zitting had gesteld: “De eed die kamerleden afleggen kan toch geen wassen neus zijn?”
Wellicht behelst de uitspraak toch een lichtpuntje voor Gaza, aangezien de rechter met het voorgaande impliceert dat de Nederlandse Staat en Schoof door de Haagse rechter gevorderd zouden kunnen worden om op grond van de Geneefse Conventies (de door Aachboun voorgestelde) actie te ondernemen. Een datum voor die zitting was, ten tijde van dit schrijven, nog niet bekend.