“U kunt dan wel het gevoel hebben dat de NAVO druk op u uitoefent, maar uw gevoel is verkeerd.” Zo ongeveer kwam de beslissing van het Hof van Cassatie in Brussel over, toen het het verzoek van de Nederlandse fiscalist Karim Aachboun om een rechtszaak aan het Brusselse gerechtshof te onttrekken op vrijdag 2 mei afwees.
De beslissing volgde enkele uren nadat het verzoek, en de reacties van partijen erop, tijdens een openbare zitting in het Hof van Cassatie door Advocaat-generaal Vroman was samengevat. De gronden voor het besluit werden op woensdag 7 mei openbaar gemaakt.
Aachboun stelde in juli 2024 een kort geding in bij de Nederlandstalige Rechtbank van Eerste Aanleg in Brussel, met het doel het aantreden van Mark Rutte als secretaris-generaal van de NAVO uit te stellen. De reden voor het verzoek was dat Aachboun in Nederland twee rechtszaken tegen Rutte en de Nederlandse Staat voert en voorkomen wilde dat Rutte, als NAVO-chef, immuniteit zou kunnen claimen.

De rechtbank wees het verzoek op 18 september 2024 af, waarna Aachboun in hoger beroep ging. Tijdens de zitting bij het gerechtshof op 20 januari 2025, deed de raadsheer een opmerkelijke uitspraak. Hij zei te vermoeden dat de NAVO het proces aan het beïnvloeden was, omdat de organisatie een brief aan de korpschefs (de presidenten) en andere collega’s bij zowel de rechtbank als het gerechtshof gestuurd had.
Ook de Belgische Staat had de brief ontvangen. Deze had, onder het mom van goed gastheerschap, al tijdens de allereerste zitting in september verzocht zich bij de verdediging te mogen voegen als “vrijwillig tussenkomende partij”. Daartegen had Aachboun, kennelijk tevergeefs, zijn bezwaar geuit, omdat de Belgische Staat de salarissen van de raadsheren betaalt en de onpartijdigheid van het gerechtshof in het geding zou komen.
De NAVO-brief was echter niet aan appellant Aachboun en zijn advocaat gestuurd. Ook zou het niet nodig zijn de brief in het dossier op te nemen, zo stelde Ruttes advocaat De Maeyer, tijdens de zitting. De raadsheer dacht daar anders over.

Twee dagen later verzocht Aachboun het Hof van Cassatie in België de zaak “op grond van artikel 648, 2°, Gerechtelijk Wetboek” aan het gerechtshof te onttrekken, vanwege het geuite vermoeden van de raadsheer en vanwege zijn eigen indruk dat ook de Belgische Staat druk op het gerechtshof uitoefende. Of, zoals het Hof van Cassatie het formuleerde, “op grond van wettige verdenking” dat de “onafhankelijkheid en onpartijdigheid, of minstens de schijn ervan, in het gedrang is.”
Op 28 februari nam het Hof van Cassatie het onttrekkingsverzoek aan, met de constatering dat het “niet kennelijk onontvankelijk” was. Zowel de NAVO, Rutte, de Belgische Staat als de raadsheer in kwestie werden uitgenodigd een eigen verklaring af te geven.
“De eerste voorzitter van het hof van beroep te Brussel en de raadsheer die voormelde zaak behandelde, hebben in overleg met de andere magistraten van het hof van beroep te Brussel een verklaring afgelegd, die ter griffie van het Hof werd ontvangen op 21 maart 2025,” schrijft het Hof van Cassatie in de inleiding bij de onderbouwing van het besluit de zaak niet te onttrekken.
Uit de door de eerste voorzitter en de betreffende raadsheer ondertekende toelichting blijkt dat de raadsheer de Belgische Staat gevraagd had naar het lot van de twee brieven en het mogelijk ongepaste karakter. Het antwoord luidde, aldus het Hof van Cassatie, dat “de brieven moeten worden aangezien als een mededeling uit hoffelijkheid vanwege de NAVO ten aanzien van de bedoelde rechtscolleges, louter tot verklaring van de niet-verschijning en de niet-deelneming aan de rechtspleging.”
Benadrukt zou zijn dat “in deze zaak steeds transparantie is geweest wat betreft de proceshouding van de NAVO, die nooit op enigerlei wijze in de procedure is tussengekomen, terwijl de bedoelde brieven via de Belgische Staat in het dossier zijn gekomen.”

Op 10 april volgde de eigen verklaring van de NAVO, Rutte en de Belgische staat. De verdediging stelde begrip te hebben voor het onttrekkingsbesluit van Aachboun, gezien de constatering van de raadsheer tijdens de zitting. De raadsheer zou echter de hoffelijkheid van de verdediging abusievelijk als beïnvloeding hebben opgevat. De brief was, zoals gezegd, uitsluitend uit beleefdheid verstuurd om uit te leggen waarom de NAVO geen procespartij kon zijn vanwege: “haar bijzondere rechtspositie en de immuniteit van haar goederen, zodat zij, behoudens in geval van afstand namens de NAVO, niet in rechte kan worden aangevallen en bijgevolg evenmin in rechte kan verschijnen of deelnemen.”
Aanvullend verzekerden Mark Rutte en de Belgische Staat zich te “gedragen naar de wijsheid van het Hof.”
In haar conclusie herhaalt het Hof van Cassatie de verklaring van de NAVO, dat zowel de organisatie als haar secretaris-generaal “immuniteit van rechtsmacht” genieten.”

Ook gaat het Hof mee met de verklaring van de NAVO dat zij op geen van de rechtsinstanties druk heeft willen uitoefenen: “De loutere verwijzing naar de verdragsrechtelijk bepaalde immuniteit houdt geen directe of indirecte invloed of druk in op de magistraat die over de zaak zelf moet oordelen.”
Met de afwijzing van het onttrekkingsverzoek, verwerpt het Hof van Cassatie de bezorgdheid van Aachboun dat de behandelende raadsheer zijn zaak niet ‘onbeïnvloed’ en onpartijdig zal kunnen beoordelen.

De rechtsinstantie lijkt echter tot het regelrecht ‘gaslighten’ van de raadsheer over te gaan in haar slotconclusie: “Aldus kan niet worden aangenomen dat de proceshouding van de NAVO bij de partijen of derden een wettige verdenking over de onafhankelijkheid van enige magistraat van het hof van beroep te Brussel heeft doen ontstaan.”
Een raadsheer van een gerechtshof is doorgaans geen ‘groentje’. Dat zo een ‘magistraat’ zelf aangeeft dat hij (in ieder geval een schijn van) beïnvloeding constateert, zal niet vaak voorkomen. Zo iemand heeft genoeg expertise om te onderscheiden of hij zich door een ‘geste van hoffelijkheid’ van een der partijen wel of niet bespeeld voelt.

Dat de NAVO de meerdere van de raadsheer aanschrijft en de Belgische Staat zich aan de zijde van de NAVO heeft geschaard, is wel degelijk reden een bepaalde druk te ervaren. Dat de verdediging bovendien in koor, tijdens de onttrekkingsverzoeks-procedure, roeptoeteren dat de NAVO en Rutte immuun en daarom geen partij zijn, terwijl die immuniteit van NAVO’s secretaris-generaal nu juist is waar het kort geding om draait, zal de raadsheer in kwestie weinig overtuigen dat hij nu nog onafhankelijk en onpartijdig kan oordelen.
De raadsheer van het gerechtshof in België leek oprecht en transparant te willen wegen en oordelen. De onttrekkingszaak laat goed zien wat met dit soort raadslieden gebeurt, als ze tegen de politiek gewenste uitkomst dreigen in te gaan. Ze worden vernederd, verloochent en van alle kanten gecorrigeerd.
Wat de raadsheer in het hoger beroep zal oordelen, hangt nu alleen nog af van de sterkte van zijn ruggengraat en de liefde voor zijn vak.
