Opgedragen aan die journalisten, rechters en leden van de Eerste en Tweede Kamer der Staten Generaal die er de afgelopen drie jaar aan bijgedragen hebben, dat het zover heeft kunnen komen dat de eerste tranche Wet publieke gezondheid überhaupt ingediend heeft kunnen worden.
U bevindt zich in de frontlinie van een oorlog. Een oorlog die u niet ziet, niet wilt zien, of opgedragen bent niet te zien. Een onconventionele oorlog.
U bent des lands huidige infanterie. Onze stormtroepen, de strijdmachten. U bent de scherpschutter die verdere voortschrijding van een onzichtbare, machtswellustige vijand een halt toe kan roepen. Uit naam van volk en vaderland, uw kinderen en eer. Maar roepen doet u niets.
De beste wapens hebt u in handen: uw stem de bajonet, uw pen het kanon, uw brein als vizier. Maar u beseft het niet, wilt het niet weten, of bent opgedragen het niet te weten. Uw arsenaal blijft onberoerd. U waant zich edel onderdaan – veilig en verheven in uw loopgraaf. Maar al wat u bent is laf.
Aan u is het de invasie te stoppen, de vijandige troepen te keren, uw naasten voor ongekende tirannie te hoeden. Maar u hoedt uw eigen hachje, dansend naar de pijpen van de bezetter.
De eerste gevangene, dat was u. Ver vóór de arrestatie van de eerste tegenstander. De ketens van gesloten compromissen steeds knellender, uw vrijheden steeds meer beperkt.
De vijand lacht u uit, niet toe. Niets is hem zo min als zij die gewillig meewerken aan hun eigen ondergang. Niets zo laag als zij die hun eigen principes verloochenen. Niets zo dom, als zij die zich uitverkoren wanen, blij met een appel en een ei. Want hoe onwelgevallig een tegenstander de vijand ook moge zijn, respect verdient diegene die de degens kruisen durft.
“De vijand?” Dat zijn zij die u behoort te controleren. Maar u controleert hen niet. U buigt en knikt. Al drie jaar lang. Gemakshalve hoort, ziet en zegt u niets. U bent niets dan deserteurs.